Kropduiven zijn zonnepaneelschijters

Ik heb altijd wel iets gehad met duiven. Mijn grootvader was namelijk duivenmelker.
Al dien ik erbij te zeggen dat ‘spelen’ met zijn duiven niet echt aan de orde was.

Hij genoot ervan ze een aantal keren per dag rond het huis te zien cirkelen om ze daarna met zijn ‘kom-kom-komkom’-geroep terug naar binnen te lokken.
Hoe die vogels dan de maiskorrels met een meer dan gezonde haast oppikten staat me nog op het netvlies gebrand, net alsof het een wedstrijd snelpikken betrof.
De geur van nesten vol aangekoekte stront met daarin gele duivenjongen kan ik zelfs nog snuiven in mijn herinneringen.
Genetica is het die bepaalt of je haarlijn naar je nek gaat opschuiven, maar ook deels verantwoordelijk is voor de interessesferen waarin je terechtkomt, al dan niet in verdunde vorm.
Het eerste wat ik dan ook deed toen ik me op een boerderijtje vestigde, was met de planken- en andere rommel die ik op het erf aantrof een duivenhokje in elkaar zetten.
Niet de grijsblauwe uniforme duiven uit mijn kindertijd waren het die mijn koterij bevolkten, wel een allegaartje van rassen en mengvormen.
Kapucijnduiven, een tuimelaar, wat pauwstaarten en enkele vette Gentse kroppers deden het met elkaar, wat resulteerde in een kleurrijk pallet.
Het geroezemoes op dak en hof droeg een zekere gezelligheid in zich, de gebuurte had het lachend over mijn dakpanschijters.
Soms droom ik er nog van me een kleine duiventil aan te schaffen, ze te bevolken met een koppel kropduiven.
Een verlangen dat ik snel delete telkens dit opduikt. De vrees is er dat buren deze vogels niet meer lachend dakpanschijters gaan noemen wanneer ik al die met zonnepanelen bedekte daken zie rondom mij!

Scroll naar boven