De klakdragers verdwijnen uit het straatbeeld

Evarist Ganzelever
0 reactie(s)
De klakdragers verdwijnen uit het straatbeeld

© newoldstokk

Jan met zijn kleurrijke baseballpet neemt hun plaats in. Enkel op zonnige dagen zie je op zuidelijk gerichte bankjes van rust- en verzorgingstehuizen nog een vleugje verleden met een klak op.

Ik kan mij de nonkels uit mijn kinderjaren niet voorstellen zonder hoofddeksel. Het was het afdak waaronder hun leven zich afspeelde. Alleen tijdens de wekelijkse kerkgang of op hun sterfbed kwam je te weten of ze al dan niet kaal waren of grijs haar hadden. Hun hoofddeksel was bijna vergroeid met hun lichaam, waardoor het me toen ook niet zou verbaasd hebben mocht hun haar er dwars doorheen zijn gegroeid! ‘Met de hoed in de hand kom je doorheen gans het land’, was toen een gangbare spreuk die voorzeker ook op klakdragers van toepassing was wanneer de pastoor of notaris hun kasseiweg kruiste.

Herinner me nog vaag dat de zogenaamde dorpsnotabelen meestal een hoed droegen, daar waar mijn nonkels en grootvaders hun hoofddekselgarderobe enkel bestond uit een zondagse en ‘weekse’ klak. In mijn ogen alleen maar eenheidsworst!

Eind de jaren zestig begonnen de mutsen druppelsgewijs uit het dorpse straatbeeld te verdwijnen. En dit niet alleen doordat er een nieuwe beat doorheen onze samenleving waaide, maar ook omdat de vooroorlogse klakkendragers – als belichaming van een proletarische maatschappij – er begonnen van tussen te vallen.

Het hoofdoekendebat, zoals we het vandaag kennen, lijkt mij dan ook meer dan een discussie over een lap textiel. Het roept voor mij beelden op die doen denken aan diepgewortelde standenverschillen, ideologisch in dit geval, welke weer gevisualiseerd worden. Zich onderscheiden door middel van een hoofddeksel was ooit je sociaal lot, geen keuze. Naar ik hopen mag werkt dit vandaag omgekeerd: een individuele beslissing en er niet gekomen door omgevingsdruk.