De Ochtenden

Het is niet de eerste keer dat ik op deze blog schrijf over mijn afwijking om 7 uur als uitverkoren uur te hebben om in een diepe diepe slaap te verzinken. Ik kan er niets aan doen, ik ben als het ware geboren met een omgekeerd bioritme.

Op zich vind ik dat zo raar niet. In het dierenrijk vinden we het volkomen normaal dat er nachtdieren bestaan, toch? Maar als ik begin over nachtmensen – ho maar! Ik ben er het levende bewijs van dat ze bestaan, nachtmensen. En net als een nachtdier, functioneert één en ander niet te best overdag.

Het begint al bij wakker worden. Al geprobeerd een beer uit z'n winterslaap te halen? Neen? Neen, natuurlijk niet, dat is geen goed idee. Wel, het is net zo min een goed idee mij om 6 uur te wekken. Mijn spieren zijn slap, mijn ogen blijven toe, mijn hersenen marcheren niet, mijn hele gastro-intestinale stelsel protesteert. Alleen mijn oren werken, ze versterken elk geluid, dat dan in mijn hoofd ergens tegen mijn schedelwand blijft weerkaatsen, zonder verder gevolg (wegens alle bovengenoemde symptomen).Het is dus een wonder dat ik er in slaag om min of meer mee te draaien in een dagmensenritme.

Het kost mij elke morgen bakken energie maar na zo ongeveer een halve eeuw training, ben ik een meester geworden in het opvangen van het nachtmensen ongemak van het opstaan. Wat moet, dat moet nu eenmaal. Ik begon er zowaar aan te wennen, dat ik in mijn ochtendlijke zombietoestand bezwaarlijk het beste van mezelf kon geven, maar dat dit het beste was wat ik kon doen.

Laat het nu net op dit punt zijn, dat ik een kat in huis haal, die net als ik tekenen van een verstoord slaapritme vertoont. De kat gaat mee slapen wanneer 12 uur 's nachts al ver achter ons ligt. Ze installeert zich tevreden spinnend op mijn buik en glijdt dan langzaam af naar mijn voeten naarmate ik draai en keer om nog een stuk van de nacht in horizontale toestand door te brengen, slapend als het kan.

Om half zeven in de ochtend bruist ons huis van leven – zegt men mij – want ik maak er geen deel van uit. Wanneer ik er in slaag om mijn ogen tot spleten te nijpen waardoor enig licht binnen kan onder de hersenpan, zie ik op mijn buik mijn kat, geheel en al in spleetoog, net zoals ik.

In het beste geval doe ik er een uur over om de rest van mij en van de kat wakker te krijgen. Ze is absoluut niet happig om als eerste van ons beiden op te staan, maar zonder dat geraak ik ook mijn nest niet uit.

Ik kan het niet over mijn slapende hart krijgen om met mijn slappe spieren de kat wandelen te sturen. Laatst hoorde ik me tegen die slapende wollebol zeggen: " We moeten opstaan. Jij eerst. "

En toen ze slaperig opkeek: "Jaja, gij zijt goed, als jij opstaat ben je helemaal proper gewassen en aangekleed, maar ik, ik moet er dan nog aan beginnen."

Poeslief keek mij in de ogen, zag dat het goed was, draaide zich in een bolletje en sliep verder. Net zoals ik.

Scroll naar boven