Tamelijk logisch biologisch vond ik mezelf

Evarist Ganzelever
0 reactie(s)

Gehuisvest waren we in een overjaars boerderijtje waar mussennesten tussen de dakpannen de enige vorm van dakisolatie was en waar een handwaterpomp (kriep kriep) het monopolie had op de huishoudelijke watertoevoer.
Weck-bokalen maakten een diepvries overbodig en de mesthaantjes bleven leven tot net voordat ze de kastrol ingingen.
Het spinnewiel draaide menig overuur om het schaap zijn jas breiwaardig te maken, al dachten we toen niet ‘in uren of dagen’.
De seizoenen bepaalden het ritme.
Vrachtverplaatsingen werden gemaakt met een ‘triporteur’, niet echt handig, wel passend bij mijn sandalen en wollen trui.
De enige toegeving aan de moderniteit, herinner ik mij, was een draagbare radio.
Boeken lezen naast de ronkende, roodgloeiende houtstoof en wat verder in diezelfde kamer bevriezen eens je uit het schijnsel van het 60 Watt lampje trad!

Wij waren beslist een rariteitenkabinet te noemen, een attractie in de ogen van de schaarse buurtbewoners, maar dat hadden we toen niet door.
Idealisme stond dit in de weg.
Geleidelijk aan werden mijn haar en baard korter en korter, verlangde ik al eens naar een schuimend bad op zaterdag of een lui indommelen voor de televisie.
Jaren later liep ik in de spiegeling van etalages mezelf tegen het lijf.
Stropdas, boekentasje in de hand, een zelfverzekerde stap richting onderhandelingstafels of naar een zoveelste congres.
Ik wil eindigen met woorden uit één van mijn bundels: ‘Alles is een experiment, ook het leven. Je weet pas na de bocht of het je gelukt is.’